IMIS - Marine Onderzoeksgroepen | Compendium Kust en Zee

IMIS - Marine Onderzoeksgroepen

[ meld een fout in dit record ] Print deze pagina

Onderzoek naar de haalbaarheid van het herstel van serpelingpopulatie in waterlopen van het Vlaamse Gewest
Identifier financieringsorganisatie: 04/017 (Other contract id)
Periode: Januari 2005 tot Februari 2006
Status: Afgelopen
  • Vlaamse overheid; Beleidsdomein Omgeving; Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), meer
Dit onderzoek kadert in een haalbaarheidsstudie voor het herstel van de serpeling in het Vlaamse Gewest, en sluit nauw aan bij het onderzoek naar de kweek van de soort in gecontroleerde omstandigheden dat reeds lopende is op het moment van finalisering van deze studie, en bij het onderzoek naar de populatiegenetica dat zal worden uitgevoerd. Naast een uitgebreide literatuurstudie naar de biologie van de serpeling werd ook heel wat veldonderzoek uitgevoerd om het habitatgebruik van de soort in laaglandrivieren na te gaan. In de literatuurstudie werden de populatiedynamica, de habitatecologie, mogelijke predatie en competitie, ziekten en parasieten en de waterkwaliteitsvereisten van de soort onderzocht.
Daarnaast werden de actuele verspreiding van de serpeling in Europa en de historische verspreiding van de soort in Vlaanderen nagegaan. Het habitatgebruik van de soort werd voor verschillende stadia in de levenscyclus onderzocht in twee Vlaamse rivieren, de Grote Nete en de Aabeek, en hun 1e orde zijbeken. Het onderzoek gebeurde op drie verschillende schalen: een regionale schaal over meerdere bekkens, een macro-schaal binnen één bekken, en een micro-schaal, binnen de rivier. De belangrijkste conclusies uit dit habitatonderzoek zijn dat voor 0+ serpelingen de diepte, de stroomsnelheid, voorkomen van inhangende en overhangende vegetatie, en de positie in het rivierkanaal van belang zijn. omen. Voor 1+ en oudere serpelingen bleken enkel de diepte en de stroomsnelheid van belang. De resultaten lieten toe om habitatgeschiktheidsmodellen op te stellen en te testen voor 0+ serpelingen enerzijds en voor 1+ en oudere serpelingen anderzijds. Verder kon op basis van eerder door het INBO verzamelde gegevens het paaihabitat worden beschreven en kwalitatief beoordeeld worden.
Op basis van toepassing van de habitatgeschiktheidsmodellen op andere Vlaamse waterlopen werden beheermaatregelen geformuleerd naar water- en visstandsbeheerders toe voor de herintroductie van de serpeling en werden waterlopen aangeduid die geschikt zijn voor een proefherintroductie. Tot slot werden veldprotocols opgesteld die toelaten om de geschiktheid van het habitat te beoordelen voor 0+, voor 1+ en oudere serpelingen, en voor de paai van de serpeling.